In de jaren tachtig waren er in totaal vier premieregelingen voor nieuwe koopwoningen. Doel van de regelingen was bevordering van het eigenwoningbezit. De premiekoop-A-regeling – de focus van deze studie – verstrekte een inkomensafhankelijke premie bij de aankoop van een zogenaamde premiekoop-A-woning. Het ging hierbij om nieuwbouwwoningen die specifiek werden gebouwd voor gebruik met de regeling; men kon de premie dus niet inzetten voor een willekeurige (nieuwbouw)koopwoning. De focus van de regelingen op nieuwbouw werd ingegeven door het woningtekort. Ook voor de nieuwbouw van (sociale) huurwoningen werden destijds grote bedragen vrijgemaakt op de rijksbegroting.
Niet kunnen of niet willen?
De premiekoop-kopers waren doorgaans jonge tweepersoonshuishoudens. Een meerderheid meldde in enquêtes dat zij niet zouden hebben gekocht zonder de premie. Voor lagere inkomens gold dat ze zonder de regeling waarschijnlijk niet hadden kunnen kopen. Voor andere huishoudens is het niet duidelijk of het altijd ging om niet willen of niet kunnen kopen. Onderzoek onder gebruikers van de premiekoop-A-regeling laat zien dat hun inkomen vaak snel toenam, wat de vraag oproept of zij op termijn ook zonder de regeling hadden gekocht.
Anticyclisch instrument
Duidelijk is dat de premiekoopregelingen hebben bijgedragen aan de groei van de voorraad koopwoningen. De regelingen voorkwamen dat de productie van koopwoningen tijdens de crisis van de jaren tachtig volledig instortte. Tijdens deze crisis werden de inkomensgrenzen zelfs verhoogd, waardoor de premiekoopregelingen een belangrijk anticyclisch instrument vormden om de bouwsector te ondersteunen.
Beëindiging van de premiekoop-A
In 1992 werd de premiekoop-A beëindigd. Dat had allereerst te maken met discussies rond de doelmatigheid van de regeling, toen bleek dat na het toetsen op beide inkomens (in plaats van enkel op het hoofdinkomen) veel huishoudens niet meer in aanmerking kwamen. Daarnaast rees de vraag of de regeling niet te kostbaar was om het eigen woningbezit onder de laagste inkomens te stimuleren.
Ook andere redenen speelden een rol bij de beëindiging. De grootste woningtekorten waren ingelopen, de welvaart nam toe en rentes daalden. Binnen de overheid raakten decentralisatie en een andere kijk op de rol van de verzorgingsstaat in zwang. De regelingen waren bovendien vrij kostbaar. Daarom werd ook gezocht naar minder kostbare alternatieven ter bevordering van het eigen woningbezit. Bijvoorbeeld de verkoop van sociale huurwoningen, eventueel onder speciale instrumenten zoals het Maatschappelijk Gebonden Eigendom, thans bekend als KoopGarant.