Gepubliceerd op:

Er wonen volgens de definities van het ministerie van BZK ongeveer 700.000 huishoudens scheef. Zij wonen met een ’te hoog’ inkomen in een gereguleerde huurwoning, die daardoor niet beschikbaar is voor lagere inkomens.

Twee typen scheefwoners

Grofweg kunnen er twee typen scheefwoners worden onderscheiden. Het eerste type zijn jonge huishoudens, die hun inkomen hebben zien stijgen – heel gebruikelijk op jonge leeftijd – en die nog niet zijn toegekomen aan een volgende stap in hun wooncarrière. De extra huurverhoging kan voor hen een extra duwtje in de rug betekenen, maar de meesten zullen op afzienbare termijn toch wel verkassen, bijvoorbeeld omdat ze een betere woning willen, gaan samenwonen of gaan kopen. Veel jonge huurders bewonen bovendien een reeds geharmoniseerde woning, dus de verleiding om lang te blijven zitten is niet groot. Het tweede type zijn de babyboomers. Zij vormen de harde kern van de scheefwoners. In tegenstelling tot de jongeren hebben ze nauwelijks intentie om te verhuizen, wat op die leeftijd ook niet zo vreemd is. En waar zouden ze heen moeten? Kopen is voor vijftigers geen realistisch alternatief meer.

In de huursector vinden ze nooit iets met een vergelijkbare prijs / kwaliteitverhouding. Het is niet onmogelijk om deze mensen te verleiden tot verhuizen, maar van een van een half procentje extra huurverhoging (2,5% voor de hoogste inkomens) zullen ze niet in beweging komen. Met een netto huurquote van rond de 17% zouden ze nog vele jaren extra huurverhoging aankunnen.  Zo beschouwd is het jammer dat het inkomensafhankelijke huurbeleid volgend jaar al weer wordt losgelaten. Een stimulans tot verhuizen is het misschien niet, maar corporaties zouden het geld goed kunnen gebruiken, bijvoorbeeld om delen van het bezit betaalbaar te houden voor de doelgroep. Mogelijk kan de huursombenadering de verhoudingen ook enigszins rechttrekken.